Activerende werkvormen en spelletjes die bij dit thema passen (samengevat):
Het ecospel: Met dit spel
ervaren de leerlingen hoe verschillende biotische en abiotische factoren van
een ecosysteem met elkaar samenhangen. De leerlingen krijgen een bolletje touw
en minimaal 10 naamkaartjes met daarop verschillende (a)biotische elementen. De
leerlingen kiezen zelf een ecosysteem met bijpassende kenmerken. De spelleider
stelt een vraag, bijvoorbeeld 'Wie van jullie is een plant?' en 'Wie eet deze
plant op of heeft deze nodig?' Wanneer de speler juist kan verwoorden waarom
krijgt hij een stuk touw om vast te houden. Er ontstaat een complex web,
waardoor leerlingen ondervinden dat alle biotische en abiotische kenmerken van
een ecosysteem samenhangen.
Een bodem vol
diertjes (spel): De
leerlingen gaan zelf op zoek naar een strooisellaag en onderzoeken de
bodemdieren van deze laag. Ze steken deze in een potje en onderzoeken het met
een loep. Ze tekenen het dier na en geven het een toepasselijk naam. Ze geven
aan of het een reducent is of niet.
Het populatiespel: In dit spel
staat een populatie konijnen uit een duingebied centraal. De leerlingen gaan
onderzoeken wat er et deze populatie in de loop van de tijd gebeurt. Een deel
van de klas speelt een konijn. Ieder speler kiest aan welk habitatelement hij
nood heeft (voedsel, water, beschutting of partner). Een ander deel van de klas
is een habitatelement. Dat wordt uitgebeeld door middel van een symbool.
Wanneer de spelleider het signaal geeft, rennen de konijnen naar het
habitatelement dat zij kozen om het aan te tikken. De leerlingen die een
habitatelement uitbeeldden, worden nu zelf een konijn. Zo gaat het spel door
totdat alle habitatelementen worden aangetikt door een konijn. Konijnen die dit
niet kunnen, gaan dood en kunnen gerecycleerd worden tot een habitatelement. Zo
kan een volgende ronde beginnen met nieuwe konijnen en habitatelementen. Elke
ronde stelt één jaar uit het leven van een populatie konijnen voor. De
spelleider maakt een grafiek, waarbij duidelijk wordt dat een populatie varieert.
Deze grafiek kan in de nabespreking gebruikt worden.
De voedselketen (werkvorm): De
leerlingen krijgen kaartjes met onderdelen van de voedselketen. Ze leggen de
kaartjes in juiste volgorde. Ze krijgen ook kaartjes met de correcte benamingen
(reducenten, producenten, consumenten, toppredator) en plaatsen deze kaartjes
bij het juiste onderdeel van de voedselketen.
Een collage van
een ecoysteem (werkvorm): De
leerlingen kiezen zelf welk ecosysteem ze willen maken (de noordpool, een
sloot, een loofbos...). Deze maquette bevat minstens 10 verschillende organismen.
Van ieder organisme is er minstens een producent, een reducent en een
consument. Bij drie verschillende organismen geven de leerlingen twee biotische
en abiotische factoren aan. Van een organisme maken ze ook een voedselweb. Deze
collage kan eventueel ook in 3D gemaakt worden met Lego (maquette) of met
foto's die van het internet uitgeprint worden.